Fietsje
Haar vriendinnetje had verteld dat haar opa ziek was en dood zou gaan. Als je zeven jaar bent, maakt dat indruk. Het is iets nieuws waar je dan meestal nog weinig tot niets van afweet.
Bij haar was dat anders. Zij was al, wat je noemt, ervaringsdeskundige. In een korte tijd waren haar beide opa’s overleden. Dus ze wist best wel wat haar vriendinnetje meemaakte. Tijdens het spelen in de zandbak hadden ze het er weleens over. Zo tussen neus en lippen door zoals kleine kinderen dat doen.
De opa van haar vriendinnetje kwam elke donderdag op bezoek. Toen ze samen voor haar huis rondjes fietsten, zag ze die opa zitten. Bij het huis, zittend op een gemakkelijke stoel, rookte hij een sigaretje onder de carport. Hij genoot van het gegiechel en gejoel van zijn kleindochter en haar speelkameraadje.
Opeens fietste ze resoluut op hem af. Ze trapte hard op de rem, ging net niet onderuit, stapte af en keek hem aan met een open blik. ‘Ben jij die opa die doodgaat?’ vroeg ze. ‘Jaha,’ zei hij, ‘dat ben ik.’ ‘Oh, oké. Dat is jammer.’ En weg was ze, vrolijk verder fietsend om het spel met haar vriendinnetje niet langer te onderbreken.
’s Avonds aan tafel vertelde hij het verhaal in geuren en kleuren aan het gezin van zijn zoon. Hij moest er smakelijk om lachen en voegde er na een paar happen aan toe, ‘Het is jammer dat we die onbevangenheid onderweg kwijtraken.’
© Petra van Eldik – Neleman
Terug naar overzicht