Broertjes
Het regende pijpenstelen toen hun oma op de begraafplaats naar het graf gedragen werd. De meeste mensen liepen onder een paraplu, maar de twee kleinzoons niet. Er viel zoveel te bekijken en te ontdekken dat ze er kennelijk geen last van hadden. Een begraafplaats is immers een plek waar je in de regel niet elke dag komt als kleine jongens.
Terwijl ze met hun voeten probeerden wie de herfstbladeren het verst kon wegduwen, vroeg de jongste kleinzoon aan zijn ‘grote’ broer, ‘Wanneer zijn we er?’ Hij dacht er even over na en zei, wijzend in de verte, ‘Als je het grote gat ziet.’ Hij sprak de woorden alsof hij het allemaal vaker had meegemaakt. Ze liepen al spelend in stilte verder, terwijl zijn broertje de informatie in zich opnam.
Kennelijk stelde hij zich voor hoe dat er uit zou zien. Zou er nog meer zijn dan alleen een gat? Na een poosje vroeg hij, ‘Zien we daar de botjes?’ Zijn broer wilde hem geruststellen zoals de oudste dat voor de jongste doet. Je hoorde het in zijn stem toen hij zei, ‘Nee hoor, oma komt met de kist gewoon bovenop opa te staan.’ ‘Oh,’ antwoordde zijn broertje.
Eenmaal bij het graf aangekomen, stonden ze vooraan om met eigen ogen te zien hoe de kist van oma op de graflift werd geplaatst. Ze wisten hoe het verder zou aflopen. Dat hadden ze al bedacht. Zoals alleen broertjes dat kunnen.
© Petra van Eldik – Neleman
Terug naar overzicht